De inkomsten vanuit het Rijk worden aan provincies toebedeeld via het provinciefonds en via specifieke uitkeringen. De gelden van het provinciefonds behoren tot de algemene middelen van provincies en zijn daarom vrij besteedbaar. Provincies dienen hiermee in elk geval de wettelijke taken uit te voeren die door het Rijk aan de provincie zijn opgelegd. Aangezien provincies een open huishouding zijn, kunnen zij de middelen ook besteden aan andere maatschappelijke taken. De specifieke uitkeringen die provincies van het Rijk krijgen, zijn voor specifieke doeleinden en kunnen alleen aan dat specifiek doel worden uitgegeven. Vaak zijn daarom aan deze specifieke uitkeringen verantwoordingsvereisten verbonden, die kunnen leiden tot aanzienlijke uitvoeringskosten. De provincies zijn daarom van mening dat specifieke uitkeringen tot een minimum moeten worden beperkt.
De eigen inkomsten van provincies bestaan voornamelijk uit de opbrengsten van de provinciale belastingen, in de vorm van provinciale opcenten op de motorrijtuigenbelasting, en daarnaast uit opbrengsten uit vermogen, leges en dergelijke. Net als de gelden van het provinciefonds zijn de eigen inkomsten onderdeel van de algemene middelen en dus vrij besteedbaar.
Het IPO acht goede financiële verhoudingen tussen het Rijk en de provincies essentieel om haar maatschappelijke te kunnen uitvoeren. De financiële basis op orde en structurele financiële stabiliteit hebben, is voor provincies een cruciale voorwaarde om in een goede en volwassen samenwerking als één overheid nieuwe taken en opgaven op te pakken. Om goede verhoudingen te waarborgen en waar nodig te verbeteren, neemt het IPO een actief signalerende en verbindende rol in.
De provincies zijn grotendeels afhankelijk van inkomsten afkomstig van het Rijk, naast de belastingen die de provincie mag heffen. Daarbij kan nieuwe regelgeving financiële gevolgen hebben voor provincies. Als het Rijk bijvoorbeeld beleid en bevoegdheden decentraliseert naar provincies brengt dat ook financiële gevolgen met zich mee. Daarom hechten de provincies grote waarde aan de uitvoering van Artikel 2-onderzoeken van de Financiële verhoudingswet. Volgens dit artikel moet er onderzoek gedaan worden naar de financiële consequenties van veranderingen in bevoegdheden en beleid, bijvoorbeeld als het gaat om decentralisatie van taken. Nadat de financiële consequenties bekend zijn wordt aangeven hoe deze worden bekostigd door het rijk.
Daarom is het belangrijk dat het IPO, namens de provincies, om tafel zit met de rijksoverheid om de belangen van provincies te behartigen.
In dit kader is in 2021 een herijking gestart van het verdeelmodel voor het Provinciefonds plaats in gezamenlijkheid met de fondsbeheerder BZK. Daarnaast is het IPO namens de provincies in gesprek met het rijk over een nieuwe financieringssystematiek, zoals deze is aangekondigd in het coalitieakkoord van Rutte IV. Ook is het IPO in gesprek met het rijk over ontwikkelingen die het belastinggebied van de provincies, de (opcenten op de) MRB raken, zoals met name door de introductie van Betalen naar Gebruik in 2030 te verwachten is.
Naast de ontwikkelingen over de financiële verhoudingen volgt het IPO en oefent zij invloed uit op onderwerpen als financiering, fiscale knelpunten en de voorschriften vanuit het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) voor de opstelling van begroting en jaarrekening van provincies.
Lees hier de reactie van de provincies op het kabinetsvoorstel voor de bevriezing van het accres 2022-2025.
Lees hier de reactie van de provincies op de contourennota voor de financieringssystematiek van medeoverheden.
De bestuurlijke adviescommissie Financiën, onder voorzitterschap van het lid van het IPO-bestuur Eddy van Hijum (Overijssel), behartigt de taken van het IPO. De bestuurlijke adviescommissie wordt gevormd door de gedeputeerden Financiën uit de twaalf provincies.